HOME

DE PAROCHIE VAN BAVELSE KERK TUSSEN 1250-1650



door Ad Jansen

Inleiding

In de loop van zeven eeuwen zijn de katholieken van Bavel op vijf verschillende plaatsen ter kerke gegaan. Vanaf het einde van de dertiende eeuw hadden zij de beschikking over een eenvoudig kerkje aan het begin van de huidige Dorstseweg. Na meer dan twee eeuwen kwam er in 1488 een nieuw kerkgebouw aan de huidige Kerkstraat. Hieraan herinnert het nu nog bestaande kerkhof. Deze aan de H.Brigida toegewijde kerk heeft vierhonderd jaar dienst gedaan. Tijdens de eerste periode van 160 jaar was zij in gebruik voor de katholieke eredienst. Na de Vrede van Münster 1648 werd het kerkgebouw toegewezen aan de hervormden. In dit tweede tijdvak dat opnieuw ongeveer 160 jaar duurde werd het gebouw weinig gebruikt. De katholieken weken uit naar een schuurkerk. Tot 1743 waren zij te gast op kasteel IJpelaar, waarna er een schuurkerk in het dorp kwam ter hoogte van Kerkstraat 33-35. In 1809 kreeg de parochie van Bavel de Brigidakerk terug en was deze tot 1889 opnieuw een katholieke kerk. Na de bouw van de aan O.L.Vrouw-Hemel-vaart toegewijde kerk werd de Brigidakerk afgebroken. In dit artikel wordt vooral aandacht gegeven aan de periode tussen 1250 en 1488, toen de eerste kerk aan de Dorstseweg stond en aan de eerste periode van 160 jaar van de Brigidakerk (1488-1648). De periode na 1648 komt in een tweede artikel aan de orde.

Het ontstaan van de parochie van Bavel

Van de eerste eeuwen van het bestaan van Bavel is weinig met zekerheid bekend. De oudste acte waarin de naam wordt vermeld dateert van 1299. Het betreft een verdeling van de tienden van Bavel en andere plaatsen in de omgeving van Breda, tussen de abdis en het kapittel van Thorn enerzijds en de pastoor van Gilze anderzijds r).Het heffen van tienden van de oogst was een oud gebruik, waarvan de wortels al bij de Hebreeuwen aanwezig waren. Karei de Grote verhief in 794 de tienheffing tot een wettige instelling. In feite bevestigde hij daarmee een situatie die al lange tijd bestond. Het doel hiervan was: het onderhoud van de parochiekerken en de geestelijken die daaraan verbonden waren.Sedertdien was het algemeen, dat de eigenaar van de kerk het recht had tienden te heffen in het gebied van deze kerk.Dat betrof niet alleen eentiende deel van de graanoogst (de grote tienden), maar ook een evenredig deel van andere veldgewassen en pasgeboren dieren (de kleine tienden). De tiend-heffer moest in ruil hiervoor kerken stichten en onderhouden, de priesters betalen en ook de armenzorg op zich nemen. Hij had ook het recht een nieuwe geestelijke voor te dragen aan de bisschop . Bij de stichting van de abdij van Thorn in 992 werden door Hereswint (Hilsondis), Vrouwe van Strijen een aantal goederen en rechten in de omgeving van Breda aan de abdij ten geschenke gegeven. Hiertoe behoorden ook de villa Gillesela cum appenditiis , het dorp van Gilze met de aanhorigheden en Baarle met het altaar (=kapel of kerk) van de H.Remigius . Onder de aanhorigheden vielen onder meer de hoeven van Ul-venhout en van Hulten, verspreid liggende goederen (latere cijnsgoederen), de tiendheffing in het gebied van de parochies van Gilze en Baarle en de patronaatsrechten van de betrokken kerken. In de loop van enkele eeuwen waren er in het inmense gebied van de parochie van Gilze een aantal nederzettingen ontstaan die een eigen kapel kregen. Hiertoe behoorden Ginneken, Etten, Princenhage en Bavel. In principe behield Thorn de grote tienden en kreeg de pastoor van Gilze de kleine tienden, waarvan hij echter ook de geestelijken in de dochterkerken moest betalen. Uit de bovengenoemde acte van 22/25 mei 1299 blijkt echter, dat er in de loop van de tijd een andere verdeling van de tienden was ontstaan. Na veel onenigheid werd vastgelegd, dat de abdis recht had op: de grote tienden van Gilze, behalve die van een perceel genaamd Kerckelant in Gilze en van de grote tienden van Molenschot, Chaam, Bavel met de daartoe behorende gehuchten Lijndonk en de Voort (=Tervoort); eveneens de grote tienden van Ulvenhout, Galder, Notsel, Gasselt (Kersel?), Clein-Ulvenhout (Cauwelaar?) en Ypelaar. Het kapittel van Thorn bezat: de grote tienden van Mertersen (=Princenhage), behalve die van Effen, Burgst, Overveld en van een perceel genaamd Kerckelant in Princenhage; verder tweederde van de grote tienden van Etten; en de volledige grote tienden van Sprundel.De pastoor van Gilze hief: de kleine tienden van Gilze, Ginneken en Mertersen; de grote tienden van een perceel Kerckelant te Gilze en Princenhage, van Molenschot, Chaam, Bavel met Lijndonk en de Voort, Effen, Burgst en Overveld. De acte werd op 17 februari 1301 door de bisschop van Luik goedgekeurd.In 1299 worden de vier bovengenoemde dorpen: Ginneken, Princenhage, Etten en Bavel nog appendix van Gilze genoemd. Naarmate deze plaatsen groter en welvarender werden, steeg de opbrengst van de tienden. Het bekostigen van een vanuit Gilze betaalde priester was voor de Gilzer pastoor voordeliger dan het afstaan van een deel van de tienden in die plaatsen, om daarmee de nieuwe pastoors een eigen inkomen te verschaffen. Reeds omstreeks 1260 wilde de abdis en het kapittel van Thorn de scheefgegroeide verhoudingen binnen de Gilzer parochie rechtzetten. Besloten werd om aan de bisschop van Luik te vragen de kerken van Ginneken, Princenhage en Etten te verheffen tot zelfstandige parochiekerken met een eigen inves-titus, een vaste pastoor met een eigen inkomen. Het inkomen van de nieuwe pastoors zou bijna net zo hoog worden als hetgeen de pastoor van Gilze voortaan zou ontvangen. Deze verzette zich dan ook heftig en de officiële verheffing door de bisschop ging niet door. In 1299 was dat conflict echter opgelost. Vervolgens verzochten de abdis van Thorn Margriet van Petershem en pastoor Rut-ger van Gilze op 12 juni 1316 de bisschop van Luik gezamelijk om de vier aanhangsels van de kerk van Gilze: Ginneken, Mertersen, Etten en Bavel af te scheiden van Gilze en ze te verheffen tot zelfstandige doopkerken of parochies. Op 13 februari 1317 stemde de bisschop hiermee in. In 1261 was er van een kerk in Bavel nog geen sprake geweest. Waarschijnlijk was de kapel in dat dorp er toen nog niet of was deze van zo geringe betekenis, dat ze niet voor verzelfstandiging in aanmerking kwam. De stichting van de eerste kapel in Bavel is niet precies vast te stellen, maar moet in de loop van de tweede helft van de dertiende eeuw hebben plaats gevonden. In 1316/17 was deze overduidelijk de kleinste en jongste in het rijtje van de vier kerken. De andere dorpen hadden vermoedelijk al een groot aantal jaren een vicarius (perpetuus), een (vaste) priester als vertegenwoordiger van de pastoor van Gilze, terwijl Bavel het nog best met een assistent uit Gilze kon stellen. Toch vermeldt het bisschoppelijk onderzoek, dat de vier kerken doopkerken waren met een eigen pastoor. Volgens de na 1300 in het bisdom Luik gebruikelijke rangschikking der kerken zouden de vier bijkerken van Gilze vanaf 1317 ingedeeld moeten zijn als ecclesia media, halve kerken . In feite bleef Bavel echter nog vele jaren een stiefkind van Gilze. De parochie staat in de registers van het bisdom Luik van de vijftiende en zestiende eeuw geregistreerd als quarta capella, dus als een kapel ofwel een kwart-kerk .

Kaart 1: De wegen en paden die naar de eerste kerk aan de Dorstseweg leidden,
tegen de achtergrond van de tegenwoordige situatie (huidige straatnamen tussen haakjes).

Kaart 2: De kerkwegen en kerkpaden naar de Brigidakerk aan de Kerkstraat,
geprojecteerd op het wegenpatroon van nu (huidige straatnamen tussen haakjes).

Daarmee was Bavel in het gezelschap van vele andere dorpen in de omgeving, zoals Chaam, Dongen, Rijen en Sprundel. Deze titel van de Luikse rangschikking is echter niet zonder meer een aanwijzing voor de parochie-indeling. Een quarta capella kan ook een zelfstandige parochie zijn. Zo verleende Paus Innoncentius VIII de kerk van Bavel al in 1484 het recht van een eigen doopvont. De parochie bleef echter voor de aanstelling en betaling van een priester afhankelijk van de pastoor van Gilze. Zelfs in 1549 werd er in Bavel slechts een deser-vitor of bedienaar aangesteld. De volledige onafhankelijkheid liet tot in het begin van de zeventiende eeuw op zich wachten.

De kerk aan de Dorstseweg

Van het eerste kapelletje in Bavel moet men zich geen al te grote voorstelling maken. Waarschijnlijk was het niet meer dan een boerenschuur, gemaakt van palen met fitsels, bestreken met leem en gedekt door stro. Verder een houten klokkenstoel met kleine klok, om de bewoners te waarschuwen wanneer de priester uit Gilze was aangekomen voor het opdragen van de mis, dopen, het sluiten van huwelijken of het verrichten van uitvaarten. Omdat de kerk op deze plaats meer dan twee eeuwen heeft standgehouden zal de eerste eenvoudige kapel na verloop van tijd vervangen zijn door een stenen kerkje met torentje, waarin in 1463 zelfs een echte klok werd opgehangen. Deze droeg de inscriptie: Brigyda vocor,Anno Dni MCCCCLXIII Joh s et Wilhelmus Hoerken me fecerunt (')• Na meer dan vijf eeuwen hangt deze nu in de toren van het kerkgebouw aan de Brigidastraat(B). Het is het oudste monument van Bavel en het enige wat van de kerk aan de Dorstseweg bewaard is gebleven. De Brigidaklok is tevens de oudst bewaarde torenklok van Breda en verre omgeving. Zij heeft een doorsnede van bijna een meter en weegt 620 kilo (foto 1). Dit wijst er op, dat de kerk aan de Dorstseweg bijna zeker een toren heeft gehad waarin deze klok kon worden opgehangen. Verder kunnen we uit de inscriptie in de klok vaststellen, dat de H.Brigida vanouds de patrones van de Bavelse parochie is geweest. Volgens de kerkelijke registers van het bisdom Luik uit de vijftiende eeuw stonden er in de kerk behalve een hoofdaltaar nog twee andere altaren, toegewijd aan St.Petrus en aan de H.Maria. Het waren fundaties van de familie Van IJpelaar, nakomelingen van Segebertus van Ulvenhout, broer van Philips van Liedekerke, heer van Breda . In ruil voor een bepaald inkomen uit de fundatie werden aan deze altaren wekelijks twee missen gelezen door een aan te stellen geestelijke.

Kaart 3: De Brigidakerk op de kadastrale hulpkaart Ginneken sectie K nr.34, 28-4-1863. A= Kerkstraat, B= Brigidastraat, C= Kloosterstraat; 1= kerkgebouw, 2= oorspronkelijke kerkhof, 3= uitbreiding kerkhof 19e eeuw, 4= schoolgebouw, 5= brandspuithuisje, 6= pand Kerkstraat 2.

Afb.1: Een tekening van Tervoort in de vorige eeuw geeft een indruk hoe de omgeving van de Dorstseweg er in vroegere tijden moet hebben uitgezien (tekening P.A.Schippers, in J.Craandijk: Nieuwe wandelingen door Nederland*, Haarlem, 1888)

Aan het hoofdaltaar werd op zon- en feestdagen de mis opgedragen door een geestelijke aangewezen en betaald door de pastoor van Gilze . Er zou ook nog een altaar zijn geweest, toegewijd aan de H.Nicolaas, echter zonder beneficie. Er was dus voor de parochianen van Bavel meer dan voldoende gelegenheid om de mis bij te wonen, maar de zielzorg was de taak van de geestelijke aangewezen door Gilze.

De locatie van het kerkgebouw aan de Dorstseweg

De plaats aan de Dorstseweg, waar meer dan twee eeuwen een kerkje gestaan moet hebben, is niet rechtstreeks vast te stellen. In geen enkele geschreven bron staat de ligging nauwkeurig aangegeven. Er zijn in de omgeving van de Dorstseweg evenmin sporen aangetroffen van een fundering. De eerste vraag is, waarom de kerk op een punt stond, dat nu buiten het dorp Bavel ligt. Het antwoord daarop is, dat de locatie centraal lag temidden van de gehuchten waaruit Bavel toen moet hebben bestaan: Kerkeind, waartoe ook Ypelaar werd gerekend, Tervoort en Lijndonk. Het gebied tussen 't Haantje en de Eikberg, waar men nu een dorp aantreft met ruim vijfduizend inwoners, bestond vermoedelijk in die tijd slechts uit heidevelden met enkele akkertjes. Door het gebied liepen wellicht een aantal zandpaden, waartoe mogelijk ook de huidige Kerkstraat en Brigidastraat hebben behoord. De gehuchten Bolberg, Eikberg en Roosberg worden in de acte van 1299 niet genoemd. De oudstbekende vermeldingen hiervan dateren van de zestiende eeuw. Het is echter niet uitgesloten dat er reeds eerder enige bewoning op deze plaatsen aanwezig was. Dat was met name het geval met de hoeve van Woestenberg, reeds vermeld in 1389 als een hoeve heyde . Aan het einde van de vijftiende eeuw stond daar een boerderij waarbij een klooster zou worden gesticht. Het is niet uitzonderlijk, dat een kapel werd gebouwd op een plaats waar slechts weinig huizen bijeen stonden. Ook de kapel in Galder en Heusdenhout, vanuit Ginneken gesticht omstreeks 1500, stonden oorspronkelijk temidden van verspreid liggende boerderijen. De tekening in afb.1 geeft een indruk van de omgeving van de Dorstseweg in vroegere tijden In de schepenacten van de zestiende eeuw worden enkele percelen genoemd die aan het erf van de oude kerk grensden. In 1518 staat vermeld: vyer lop. lants tot Bavel aen doude kerck, suytwaerts aen sheeren strate . In 1540: stuc lants met een boschken aende oude kercke, tesamen houdend int geheel twee buynder, den Haerberch, rontomgaens aen sheeren strate ende vroente En in de cijnsboeken van de Heer van Breda vindt men in 1699: syn erve tot Bavel aende straete ende kerkckerven: den Rooi jen braeck en: een buynder erffs mette huysinge daer op... bij de kerkcke: de Roijbraecke, sheere straete noort . De Haerberch en de Rooijenbraeck zijn twee percelen aan de zuidzijde van de Dorstseweg, waarop in de zestiende eeuw een boerderij wordt vermeld. De hoeve De Haerberch (foto 3) is bijna zeker de boerderij Dorstseweg 10, terwijl De Rooi jenbraeck iets verderop lag. Met een grote mate van waarschijnlijkheid heeft het kerkerf aan de noordzijde van sheere straete gelegen, welke zonder twijfel samenvalt met de huidige Dorstseweg. Op deze wijze is de plaats van de eerste kerk bij benadering vast te stellen. Het is nu een begroeid perceel met daarachter een waterplas, net voorbij het einde van de Kluisstraat. Vroeger was het een akker, welke volgens de toponiemenkaart van Chr.Buiks de naam Gilze-akker had (zie kaart 1 en foto 4).

In oude dorpen lopen de straten vanaf de kerk straalsgewijs naar de gehuchten in de omgeving. Ze zijn in het verleden ontstaan, doordat de mensen eeuwenlang de kortse weg door de velden naar de kerk gingen. Bij de vermoedelijke locatie van de kerk aan de Dorstseweg is een dergelijk patroon eveneens op bescheiden schaal te onderkennen (zie kaart 1). Allereerst het eerste deel van de Dorstseweg. dat echter in vroegere eeuwen Kerckeijndt werd genoemd. Vanaf IJpelaar vormde de Kluisstraat een korte verbinding met de kerk. Vanaf Ter-voort volgde men de huidige Dorstseweg. Ook vanaf Lijndonk was er een pad dat vanaf de kruising met de huidige Tiendweg rechtstreeks naar het begin van de Tervoortseweg leidde. In de jongste tijd heette dit pad Zandstraat, maar is nu in het terrein niet meer terug te vinden. Op de toponiemenkaart van Chr.Buiks wordt het aangegeven als Kerckpad. In oude acten zijn van dit kerkpad verscheidene vermeldingen bekend. In 1529: suytwaerts comende aenden lyndoncxen kerckwech en in 1634: ...den lijndoncxschen kerkckpadt, tot Bavel in dacker.

Bij de kerkpaden naar deze kerk moet nog worden opgemerkt, dat de Gilzerwouwerbeek een barrière vormde om de kerk te bereiken. Men moest deze beek op een geschikte plaats kunnen oversteken. De voorde, waaraan Tervoort haar naam ontleent, zal waarschijnlijk niet ver van de huidige brug in de Dorstseweg hebben gelegen. Omstreeks 1480 kwam er na meer dan twee eeuwen een einde aan de oude kerk.Soms leest men, dat het gebouw is afgebrand, maar een bewijs daarvoor wordt niet vermeld. Andere schrijvers beweren, dat in de tweede helft van de vijftiende eeuw Bavel getroffen is door natuurrampen of besmettelijke ziekten, waardoor de bevolking naar elders vertrok. Men baseert zich dan op tellingen van de haardsteden, die in die tijd gehouden zijn. Hieruit blijkt, dat het aantal huizen van Ginneken en Bavel samen tussen 1470 en 1480 terugviel van 247 naar 168, maar zich in 1496 alweer hersteld had tot 225. Een meer waarschijnlijke veronderstelling is, dat de oude kerk te klein geworden was of dringend aan vervanging toe was. Men koos daarvoor een andere locatie, die meer centraal lag temidden van de gehuchten waaruit Bavel in die tijd bestond. Het oude gebouw zou dan gewoon verlaten en daarna afgebroken zijn. Voor deze mening pleit het feit, dat in de toren van de nieuwe kerk de oude klok, gegoten in 1463, weer werd opgehangen. Ook de zijaltaren van St.Petrus en de H.Maria zouden zijn meegegaan naar de nieuwe Brigidakerk. Plaats en exterieur van de Brigidakerk aan de Kerkstraat In 1488 werd in Bavel een nieuwe kerk aan de huidige Kerkstraat in gebruik genomen. Het kerkhof herinnert nog aan de plaats waar vier eeuwen lang de Brigidakerk heeft gestaan. De keuze van de nieuwe locatie zou niet alleen verklaard kunnen worden door de meer centrale ligging. De kerkfabriek bezat in latere tijd een tuin achter de school , die later bij het kerkhof is gevoegd. De indruk bestaat, dat de ondergrond van zowel de kerk, het kerkhof als de school deel hebben uitgemaakt van een groot perceel dat zich uitstrekte tussen de Kerkstraat en de huidige Deken Dr.Dirckxweg. In de zeventiende eeuw was dit eigendom van het Armbestuur. In de zestiende eeuw werd op een deel hiervan het eerste Schoolhuys opgetrokken. Niet alleen de plaats van de kerk, maar ook de afmetingen zijn vrij nauwkeurig bekend. Deze kunnen worden afgeleid uit het in 1827 getekende minuutplan van het kadaster, maar ook uit de latere hulpkaarten (kaart 3). De lengte van de kerk inclusief de ingebouwde toren bedroeg buitenwerks ongeveer 33 meter, het schip was ruim 10 meter breed, het transept meette zestien bij zes meter, terwijl het koor ruim negen meter lang en ruim zeven meter breed was. Het transept sprong slechts drie meter buiten de zuidelijke muur van het schip. In de oksel tussen de het koor en het zuidtransept stondt een uitbouw van ongeveer vijf bij vijf meter.

Afb.2: De Brigidakerk vanuit het zuiden, in 1809 getekend door Hendrik Verhees. (Uit: J.van Laarhoven, Het Schetsenboek van Hendrik Verhees, ' s-Bosch, 1975).

Afb.3: De (oude) kerk van Ginneken in 1809, gezien vanaf het noorden (uit: J.van Laarhoven, Het schetsenboek van Hendrik Verhees).

De noordzijde maakt, althans volgens de kadastrale metingen van voor 1830, een wat rommelige indruk. De noordelijke buitenmuur van het schip loopt niet evenwijdig met de zuidmuur. Aan de noordzijde zijn twee uitbouwen tegen de buitenmuur zichtbaar. Het koor vertoont slechts aan de zuidzijde nog sporen van een driekantige koorafsluiting. De indruk bestaat, dat het transept aan de noordzijde juist getekend is, maar aan de zuidzijde niet op de juiste plaats staat aangegeven. Tijdens het beleg van Breda in 1625 moeten kerk en kerkhof schade hebben opgelopen, die door de parochianen enkele jaren later werd hersteld ( °). Ook na 1648 werd er regelmatig geld voor het onderhoud van het gebouw uitgegeven, betaald uit de irdtomsten van cijnsen, pachten en renten die de kerk genoot. Toch moet het gebouw bij de teruggave aan de katholieken in vervallen staat hebben verkeerd, waarna in de negentiende eeuw algeheel herstel plaats vond. De toenmalige directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg J.Kalf geeft in 1912 een beschrijving van de toen reeds afgebroken Brigidakerk aan de hand van een plattegrond en een eenvoudige tekening van het uitwendige uit het paro-chiearchief van Bavel. Het gebouw was een éénbeukige stenen kruiskerk, bestaande uit een schip van drie traveeën met westtoren, een kruispand en een koor van één travee, gesloten met vijf zijden van een achthoek. Aan de zuidzijde stond tegen transept en koor een sacristie. In 1809, het jaar waarin de kerk aan de katholieken werd teruggegeven, maakte landmeter en architect Hendrik Verhees een schets van het uitwendige van de Brigidakerk, gezien vanaf het zuiden (zie afb.2). Deze laat een zeer eenvoudige gothische kruiskerk zien. Het schip heeft een laag dak met steekkappen en twee traveeën, waarbij de toren echter niet in de kerk is ingebouwd; verder een koor met één travee en een vijfkantige koorafsluiting, waarvan er overigens maar twee zichtbaar zijn. De toren heeft drie geledingen met overhoekse steunberen met een laag afsluithek onder de spits. De hoogte kan geschat worden op ongeveer 25 meter. In de oksel van het zuider dwarspand en het koor zou een kleine uitbouw kunnen hebben gestaan.Hierbij moet worden aangetekend, dat de schetsen van Verhees niet altijd als zeer nauwkeurig moeten worden beschouwd. Hij zou ze zelfs uit een rijdende koets of thuis uit zijn herinnering hebben getekend. Hoe eenvoudig de nieuwe Brigidakerk van opzet was leert ons een vergelijking met de eveneens aan het einde van de vijftiende eeuw in aanbouw genomen kerk in Ginneken, aan de huidige Duivelsbruglaan. Dit kerkgebouw heeft een totale lengte van ruim 44 meter, het schip was voor de restauratie 9,5 meter breed, terwijl het transept bijna 24 meter lang en 5,7 meter breed is. Het koor en dwarsschip zijn 18 meter hoog, het schip echter vroeger slechts 14 meter. De toren heeft nu een hoogte van 28 meter. Vooral het koor en transept gebouwd in de baksteen-gothiek van de grotere Brabantse dorpskerken van omstreeks 1500, demonstreren de welvaart van de Ginnekense parochie in vergelijking met die van Bavel. Ook van deze kerk maakte Ver-hees in 1809 een schets, nu echter vanaf de noordzijde, dat wil zeggen vanaf de huidige Duivelsbruglaan (zie afb.3). Het schip van de Ginnekense kerk werd na de brand van 1625 in vermoedelijk de oorspronkelijke vorm herbouwd. Dit zou, samen met de toren, het kerkgebouwtje van vóór de vijftiende eeuw kunnen zijn, waartegen omstreeks 1500 een groter, hoger dwarsschip en koor zijn aangebouwd.Op het huidige kerkhof van Bavel kan men de locatie van het verdwenen kerkgebouw gemakkelijk vaststellen. De toren stond - althans volgens de kadastrale hulpkaarten van de negen-tien de eeuw - op enkele meters ten noordoosten van het in 1888 opgetrokken dodenhuisje. Zoals gebruikelijk stond het gebouw west-oost gericht. De koorafsluiting kwam tot op enkele meters van de straat. Oorspronkelijk waren de kerk en het kerkhof omsloten door een schansmuur. De hekken langs de straat dateren uit het einde van de negentiende eeuw. Omstreeks 1860 werd het kerkhof, dat aanvankelijk aan de westzijde een bijna ovale vjorm had, in westelijke richting vergroot, waarbij de muur grotendeels verdwenen moet zijn (zie kaart 3).

De wegen naar de Brigidakerk

De oprichting van de Brigidakerk aan wat nu de Kerkstraat wordt genoemd heeft in het huidige stratenpatroon duidelijke sporen nagelaten (zie kaart 2). De weg waaraan het nieuwe kerkgebouw kwam te staan was vermoedelijk niet meer dan een eenvoudige zandweg, door de heide en tussen de akkers. In dit gebied stonden toen nog geen of zeer weinig huizen. Vanuit de verschillende gehuchten leidden paden of zandwegen in de richting van de kerk. Van de totaal vijf verbindingen, die in de loop van de vijftiende en zestiende eeuw moeten zijn ontstaan, worden er in de schepenacten vier aangegeven als Kerckwech of Kerckpadt. In enkele gevallen wordt ook de naam van het gehucht genoemd waar het kerkpad heen leidde. Zo wordt er in 1657 gesproken over: den kerckwech van den Eyck-berch en van: de kerckwech van den Bolberch. De eerste valt samen met de huidige Brigidastraat, de tweede met de Kloosterstraat en Bolbergseweg. Bij Bolbergseweg 12 en 14 zette dit kerkpad zich voort in de richting van Lijndonk en de Lage Aard. Dit pad is bij een ruilverkaveling in de jongste tijd verdwenen, maar de naam kerkweg is ter plaatse nog steeds bekend. Op de plaats van de huidige Deken Dr.Dirckxweg liep een zandpad naar de Roosberg en de Woes-tenberg, in de oude stukken kortweg aangeduid als Kerkwech: Achter de kerck, west de kerckwech. Verder nog een pad, dat naar Tervoort leidde en tot in de jongste tijd als het Kerkstraatje bekend stond (zie foto 5). Het begon tussen Kerkstraat 12 en 14 en leidde achter de boerderij nr.14 langs door de velden naar de Tervoortseweg. In 1612 wordt in een schepenacte vermeld: “een stucxken erfs: het kerckstraetken, 13 roeden. Tenslotte leidden de huidige Kerkstraat en Seminarieweg naar de buurtschap IJpelaar. Door de vestiging van de kerk ontwikkelde zich de Kerkstraat van onbeduidend pad over de heide tot de hoofdstraat van het nieuwe centrum.

Het interieur van de Brigidakerk

Dver de inrichting van het kerkgebouw is weinig bekend. Behalve het hoofdaltaar stonden in de Brigidakerk de twee altaren toegewijd aan St.Petrus en de H.Maria, die ook reeds in de oude kerk aanwezig waren. De bisschop van Luik verleende op 31 maart 1489 toestemming tot het oprichten van een nieuw altaar in eccl. noviter constructum et nondum conse-cratmn , in deze nieuw-gebouwde en nog niet ingewijde kerk . Het droeg de naam van het H.Kruis, van de H.H.Jacobus de Mindere, Martinus en Antonius belijders, Sebastianus en de 11.000 Maagden. Het nieuwe altaar werd gesticht door de Ba-velse priester Petrus Spernagell met nog enkele anderen en door de bisschop verheven tot beneficie onder de last van van één mis in de week, te lezen op zondag tijdens de hoogmis na de offerande.

De parochie van Bavel tussen 1560 en 1648

In het Register der Beneficiën van het dekenaat Breda worden de volgende inkomsten uit de beneficies genoemd:

Foto: De 536-jaar-oude Brigidaklok in de toren van Bavel (foto A.W. Jansen, 1999)

Sedert 1549 was Cornelis Wiercx geestelijk bedienaar ofwel cappelaen te Bavel. In 1556 wordt hij in de kerkelijke registers deservitor genoemd.In 1583 werd hij door de geuzen gevangen gezet, maar wist zich voor 100 pond los te kopen, waarna hij zijn werkzaamheden hervatte. Volgens zijn verklaring uit dat jaar genoot hij behalve het pastoraal beneficie van 8,5 veertelen rog nog 31 pond 13 stuivers 13,5 penning inkomsten uit diverse renten, van de Tafel van de H.Geest (=Armbestuur) en van de kerk voor het opdragen van jaargetijden, van de Broederschap van O.L.Vrouw en van het vaste inkomen van de doopvont. De uitvaartrechten brachten echter weinig op, omdat er per jaar maar één of twee mensen stierven. Een doop leverde slechts een halve stuiver op, een ondertrouw 1 stuiver. Door het Concilie van Trente werden omstreeks 1560 in de kerkelijke organisatie een aantal hervormingen ingevoerd. Het bisdom Luik, waaronder ook de omgeving van Breda viel, werd opgesplitst. Breda werd een dekenaat, ressorterend onder het nieuw-opgerichte bisdom van Antwerpen. De pastoor van Gilze verloor zijn bevoorrechte inkomenspositie en moest volgens pauselijk besluit zijn aandeel in de tienden van ondermeer Bavel afstaan aan het kapittel van het eveneens nieuwe bisdom van 's-Hertogenbosch. Hij hield slechts een beperkt bedrag aan inkomsten voor zichzelf over. Vanaf dat moment zou de Bavelse priester Cornelis Wiercx zijn inkomen moeten ontvangen van de Boschse kanunninken en werd hij eindelijk pastoor van Bavel. Het duurde echter nog vele jaren, voordat de Romeinse besluiten in de practijk werden uitgevoerd. In 1587 legde, op verzoek van de kanunniken van 's-Hertogenbosch, de toen reeds 78 jarige cappelean of bediener der kercke tot Bavel een verklaring af. Hij beklaagde er zich erover, dat het van de pastoor van Gilze afhing, wie er tot van kapelaan in Bavel werd aangesteld. Hij ontving niets van de tienden van Bavel en ook zijn parochianen droegen nauwelijks bij aan zijn onderhoud. Toch had Bavel al meer dan honderd jaar het recht van een eigen doopvont. Sedert 1421 was er een eigen kosterschap ingesteld en werden er sedert 1441 eigen kerkmeesters vermeld. Pas in 1616 kan men in het visitatieverslag van de deken lezen, dat Bavel een quarta capella was, die vroeger onder Gilze hoorde, maar nu daarvan gescheiden was. In naam ontvingen de gegradueerde kanunniken van 's-Bosch de tienden van Bavel, omdat deze eerst naar de pastoor van Gilze gingen. De pastoor van Gilze had nog steeds het collatierecht, dat wil zeggen het recht om de pastoor van Gilze voor te dragen).

Foto 2: De hoeve Dorstseweg nr.10 (De Haerberch) in 1973 gezien vanaf het noordwesten. De boerderij was meer dan dertig jaar eigendom geweest van de familie Peeters. Daarna werd het een woonboerderij (foto F.A.Brekelmans, G.A.B. collectie Nieuw-Ginneken, 1973-9)

Foto 3: De Dorstseweg gezien in noordoostelijke richting, vlak voordat men de bebouwde kom van Bavel verlaat. Het beboste perceel links is de voormalige akker, waarop vermoedelijk vanaf ongeveer 1250 tot 1488 de eerste kerk van Bavel heeft gestaan (foto A.W.Jansen, 1999).

De dekenale verslagen gaan na het Concilie van Trente een andere sfeer ademen. In de verslaglegging tijdens de Luikse periode werd vooral een nauwkeurige registratie opgemaakt van de inkomsten van de parochie, met name uit de beneficies. Ook de inkomsten van de matricularia, dat zijn de inkomsten van het kosterschap en van de kerkmeesters, werden geregistreerd, evenals de rechten die moesten worden betaald wegens vervanging van de priester en de boetes die werden opgelegd. Dit alles om de kerkelijke belasting vast te stellen, die de parochie moest afdragen. In de periode na 1560 kwam de nadruk echter meer te liggen op de wijze van de priesters, het interieur, de altaren, zielzorg, de positie en de werk-toestand van het kerkgebouw het vaatwerk en de gewaden
De dekenale verslagen over de periode 1613 tot 1647 geven hierdoor vrij veel informatie over de gang van zaken in de Bavelse parochie. Zo vermeld het verslag van 1614 dat Bavel een appendix was van Gilze, maar in 1616 leest men: Fuit olim appendix de Ghilse, nunc ab ea separata’ ( was eertijds een aanhangsel van Gilze, maar is daar nu van gescheiden ). En in 1617: Est quarta capella; olim sub Ghilse, nunc parochia per se ( is een kwart-kerk, eertijds onder Gilze, nu een parochie op zich zelf ). Dit wijst er op, dat in deze periode de volledige zelfstandigheid van de Bavelse parochie een feit geworden was. In 1617 bouwde de parochie voor hun pastoor een nieuwe pastorie. Het aantal communicanten varieerde: van 200 in 1614 tot 350 in 1616. De bezoekers van de kerk kwamen echter toen gedeeltelijk van elders, niet alleen uit Breda maar ook uit Ginneken, waar er door een grote toeloop uit de stad toen te weinig plaats was. Het aantal communicanten viel na 1625 weer terug tot 200. Het aantal haeretici, aanhangers van de nieuwe leer , varieerde van nul tot vijf of zes. De kanunniken droegen 75 Rijnsguldens bij voor het onderhoud van de pastoor uit de grote tienden van Bavel, terwijl de kleine tienden 40 R.guldens opbrachten. Deze laatste waren de opbrengsten van het tiende deel van de pasgeboren oves et porced (lammeren en biggen). Het bedrag was echter niet voldoende voor het onderhoud van de pastoor, dat 250 gids vergde. De parochie genoot echter naast het pastorale beneficie van het hoofdaltaar, ook de opbrengsten van de altaren van de H.Maria en van het H.Kruis, waarvoor geen rector was aangewezen. Een en ander echter zonder toestemming van de bisschop. Zo kon men de pastoor toch voldoende middelen geven. Het aantal schoolgaande kinderen bedroeg rond de veertig. In Bavel woonden dan ook niet meer dan driehonderd mensen. Volgens een vermelding in 1617 bestond Bavel toen uit vier “delen : het Kercken-Eijnde, waaronder ook IJpelaer werd gerekend, Eijckberch, Lijndonc en de Voort. Bij een gemiddelde van 6 personen per woning zouden er ongeveer 50 huizen en boerderijen hebben gestaan.

Het einde van een tijdvak: de Vrede van Munster in 1648

Door de vrede kwam er niet alleen een einde aan de Tachtigjarige Oorlog. Het noordelijk en zuidelijk deel van Brabant werden definitief van elkaar gescheiden, waarmee een reeds langere tijd bestaande toestand werd bevestigd. In Staats-Brabant werd de openbare uitoefening van de katholieke godsdienst verboden. De kerkelijke goederen werden aan de katholieke parochies ontnomen en ter beschikkinq van de hervormden gesteld. Dat geschiedde ook in Bavel. De kerkfabriek met de kerkmeesters bleef echter bestaan. Deze ontving nog steeds de roggepachten, rentes en huuropbrengsten die aan de kerk behoorden, waaruit het onderhoud van het kerkgebouw werd betaald. Ook een deel van het salaris van de Ginnekense predikant, van de organist van die gemeente en de diensten van de koster moesten hieruit worden opgebracht. De katholieke parochie vond onderdak op kasteel Ypelaar, waar zij aanvankelijk in het kasteel vanaf 1683 tot 1743 gehuisvest was in een bij de boerderij van het kasteel gelegen schuurkerk.
In 1809 konden de katholieken de Brigidakerk terugkopen, die zij daarna nog 80 jaar hebben gebruikt. Vermoedelijk is men terstond aan het herstel van de kerk begonnen. Dit bracht Van der Aa er in 1840 toe om te vermelden, dat kerk en toren, zowel uitwendig als inwendig in goede staat verkeerden. Na herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 bevestigde in 1855 de bisschop van Breda de parochie van Bavel, waarbij deze naast de H.Brigida Onze Lieve Vrouw als eerste patrones kreeg toegewezen. Vanaf dan is de kerk officieel gewijd aan O.L.Vrouw ten Hemelopneming, kortweg Maria Hemelvaar tkerk genoemd. In 1889 viel het vier eeuwen oude gebouw onder de slopershamer.

Besluit

Van de hierboven beschreven vier eeuwen kerkgeschiedenis van Bavel zijn voornamelijk van de eerste tweehonderd jaar niet alle beweringen met bewijzen te staven, door het ontbreken van vooral geschreven bronnen. Niettemin kan op indirecte wijze tot een aantal conclusies worden gekomen met betrekking tot de plaats van het kerkgebouw, de omvang en betekenis van de parochie, en de invloed die van de kerk is uitgegaan op de ontwikkeling van het dorp Bavel.

Zo krijgt men toch een zekere indruk hoe men zich het Bavel van omstreeks 1300 zou moeten voorstellen. Na het verplaatsen van de kerk ontstaat een nieuwe situatie. Over de laatste twee eeuwen van de beschreven periode zijn namelijk steeds meer gegevens beschikbaar, waardoor de geschiedschrijving steviger op haar benen komt te staan. Voor de gehele periode van vier eeuwen geldt echter, dat met het bovenstaande alle tot heden bekend zijnde bronnen nagenoeg volledig zijn uitgeput.

(Dit artikel is een nadere uitwerking en documentering van een deel van een lezing voor de Heemkundekring Paulus van Daesdonck, gehouden te Bavel op 22 maart 1999.)

Foto 4: Het Kerkstraatje achter café Bruininks, eens deel van het kerkpad naar Tervoort.
Het kwam op de Kerkstraat uit tussen de huisnummers 12 en 14,
tegenover de plaats waar vroeger de Brigidakerk stond

(collectie Paulus van Daesdonck).